Dan Ariely, een behaviorale econoom (en held), laat in een TED-lezing zien hoe ontzettend veel invloed kleine dingen kunnen hebben op ons morele gedrag. In een onderzoek naar valsspelen liet hij mensen sommen oplossen voor een bepaald bedrag per antwoord. Wat bleek? Niet alleen speelt de kans door de mand te vallen een rol, maar ook of de beloning meteen op de sommen volgt, of dat er een tussenstap is ingebouwd. Als het geld niet meteen werd uitgekeerd, maar in fiches, die enkele meters verder konden worden omgeruild voor echt geld, steeg het valsspeelpercentage dramatisch. Ariely vroeg zich af wat dit betekent voor de aandelenmarkt, waar nooit met chartaal geld wordt gewerkt, maar altijd met iets dat het representeert. Iets dat in werkelijkheid staat voor een grote hoeveelheid kapitaal, is weergegeven met cijfers of grafieken op een scherm. Volgens Ariely zijn we niet in staat hier rationeel mee om te gaan, en hij pleit ervoor dat we onze beperkingen leren inzien, en meer objectieve meetmodellen gaan toepassen.
Nu ben ik geen wetenschapper, en ik wil me verder absoluut niet bemoeien met Ariely’s onderzoek. Maar toch zit er een element in deze discussie waar wij als leken met z’n allen best eens over mogen brainstormen. Als het daadwerkelijk zo is dat de afstand tussen kapitaal en de weergave daarvan zo veel invloed heeft op ons morele gedrag, hoe kunnen we dan zorgen dat dit beter gaat?
In de betekenisleer spreekt men van de signifier en de signified. Het daadwerkelijke ding, en dat wat het representeert. Geld is al een signifier van daadwerkelijke waarde, en daarmee is het vaak al moeilijk om in het dagelijks leven rationele beslissingen te maken. In de supermarkt laat je de lekkerste spaghetti liggen omdat die veertig cent duurder is dan het huismerk, en onderweg naar huis koop je terloops een duur kledingstuk dat je niet nodig hebt. Wij kunnen moeilijk rationeel omgaan met zulke situaties. Laat staan als er nog een paar tussenstappen worden ingebouwd, zoals met de aandelenmarkt, of bij beslissingen in grote bedrijven.
Nu ben ik, als linksmens, eigenlijk best een fan van het kapitalisme. Ik vind het idealistisch gezien prachtig dat mensen elkaar helpen door vooral aan zichzelf te denken. De consument denkt: “Ha, een brood!”, en de bakker denkt: “Ha, geld!”. Beiden handelen uit eigenbelang, en beiden zijn blij met de uitkomst. Dat kan haast niet mooier. Zo lang de vrijemarkteconomie ons goed doet, graag. Enlightened self-interest heet dat in de evolutiebiologie. Van mij hoeven mensen helemaal niet goed te doen om het goeddoen zelf. Als iets opgelost kan worden met een verdienmodel ben ik voor. En ik denk dat ons morele richtsnoer ons in veel gevallen kan behoeden voor zelfzuchtigheid die al te schadelijk is voor de ander.
Waar dat echter niet meer opgaat is wanneer we geen overzicht meer hebben over wat er aan de andere kant van de transactie gebeurt. De CEO die honderden banen wegsaneert om de aandelenhouders tevreden te houden, zal niet zo snel kunnen aanvoelen wat voor persoonlijke drama’s zo’n beslissing met zich meebrengt. Laat staan dat de tevreden ontvangers van dividentuitkeringen veel last zullen hebben van schuldgevoel.
En dat is niet omdat het inherent slechte mensen zijn. Hun empatisch vermogen zal meestal prima functioneren. Maar bij gebrek aan empatische stimuli, werkt dit morele mechanisme niet meer zo goed. Als je op straat een lolly van een kind afpakt word je direct geconfronteerd met de gevolgen: een huilend kind, waardoor je er meestal van af zult zien. Maar wat als je geld kunt verdienen door drie landen verderop een bedrijf op te opblazen met je hedgefund? En daarmee honderden mensen die je nooit zult leren kennen werkeloos maakt?
Het probleem lijkt mij dus niet de vrijemarktecononomie zelf, maar ons onvermogen ons te identificeren met mensen en situaties die we niet kennen. Ons onvermogen intuïtief aan te voelen wat voor effecten die cijfers en grafieken in de echte wereld hebben.
De wereldhandel is in technische zin geheel met z’n tijd meegegaan, en heeft zich grotendeels gevormd naar het digitale 2.0-tijdperk. Met een muisklik kunnen transacties worden gemaakt die veel invloed hebben op de wereld. Wat echter sinds de uitvinding van het schrift stil is blijven staan is de weergave van waarde, de weergave van gevolgen op een menselijk niveau. Een cijfer op papyrus is niet wezenlijk anders dan een cijfer op het scherm van een iPad. Dus misschien valt hier nog een hoop vooruitgang te boeken?
Wat ik me dus afvraag is hoe je een abstracte weergave van kapitaal zo kunt aanpassen dat je meteen intuïtief kunt aanvoelen wat de menselijke maat ervan is. Hoe een CEO niet alleen de cijfers in een overnameprognose ziet, maar ook meteen kan voelen wat de gevolgen zijn. Dat aandelenhouders niet blij zijn met uitgekeerde winst als ze weten wat die andere mensen gekost heeft, en gaan klagen bij het bedrijf.
En niet alleen dat. Ook dat iemand die op het punt staat z’n zoveelste overbodige gadget aan te schaffen, meteen ook weet hoeveel hongerende Afrikaantjes hij voor dat bedrag een maand lang kan voeden. Als je bij zo’n kindje aan de eettafel zou zitten zou je er geen moment over peinzen de pan in één keer op je eigen bord leeg te scheppen. Maar wat als je niet doorhebt dat je bij zo iemand aan tafel zit? Zonder dat je actief op zoek gaat naar informatie, blijven derde wereld en honger buzzwoorden in de media waar je te makkelijk je schouders over op kunt halen.
Om op een redelijke en menselijke manier een wereldeconomie te hebben, moeten we onszelf in staat stellen menselijk te reageren. Is daar misschien ook een elegante 2.0-oplossing voor? De vraag is hoe je leed zo weergeeft dat het overkomt. Hoe cijfers op een scherm weer ervaren kunnen worden als het aantal broden, maanden huur of liters benzine die ervan gekocht kunnen worden. Hoe aandelen kopen minder gaat lijken op FarmVille. Hoe we ons niet meer af kan sluiten van de gevolgen van onze daden.
Als muizen in het laboratorium eten krijgen door op een knopje te drukken, zullen ze dit doen. Als ze door op dat knopje te drukken niet alleen eten krijgen, maar ook een soortgenoot in de kooi ernaast een pijnlijke stroomstoot geven, kiezen ze voor hun soortgenoot, en zien ze af van het eten. Maar wat als de andere muis in een kooi in een ander gebouw zit? Dan zal de eerste muis, zich van geen schuld bewust, enthousiast op de knop blijven drukken. Ik denk dat we in een vergelijkbare situatie zitten. We drukken op knoppen waarvan we maar half begrijpen wat ze betekenen.
Ik heb zo één-twee-drie geen flauw idee hoe dit opgelost zou moeten worden. Maar heel veel slechter dan nu kan het niet. Het probleem van de vrije markt en globalisering lijkt me niet dat ze fundamenteel immoreel zijn, maar eerder dat dingen op zo’n schaal nu simpelweg te slecht te bevatten zijn. Het is dus eerder amoreel. Dat lijkt me een hoopgevend gegeven. Als we, met behulp van nieuwe technieken de waarde van dingen behapstukbaar kunnen weergeven, kunnen we met onze morele intuïties misschien weer grip krijgen op de zaak. En misschien is de menselijke moraliteit zo wel het perfecte zelf-regulerende mechanisme voor de vrije markt. Een rechts idee met een linkse uitkomst.
Maar nogmaals, ik ben er absoluut nog niet over uit hoe dit in z’n werk zou moeten gaan. Dus als iemand hier iets slims over heeft te zeggen: graag!